13

 

 

 

 

Buiten scheen nog altijd de zon, maar de stormachtige westenwind beloofde meer regen. Boven de akkers, waar de eerste groene loten van de wintertarwe al zichtbaar waren, zoefden wolkvormige schaduwen. In het kleine huis aan de Crescent zat Vera Stanhope nog steeds te oreren, met Dan als brave toehoorder. Na een tijdje hield Emma het voor gezien. Ze zei dat ze nodig weg moest en liet Dan en Vera samen verder praten. Daarna reed ze naar het eind van de Crescent, maar in plaats van de afslag naar het dorp nam ze de afslag naar de kust. Wendy, de stuurvrouw van de loodsboot, was zo ongeveer de enige vriendin die ze hier had, en die kon het wel waarderen als ze met Matthew op bezoek kwam. Emma had een excuus nodig om niet naar huis te gaan. Ze had geen zin in televisie, geen zin in het regionale nieuws. Ze wilde niet nog een keer Dan op tv voorbij zien komen. In die oude beelden was hij dunner en had hij korter haar. Aan de kwade manier waarop hij echter in de camera keek, kon je zien dat hij destijds evenveel temperament had als nu. Het zag ernaar uit dat hij moeite had met gezag, en ze vroeg zich af of hij daarom ontslag had genomen bij de politie.

Elke herfst werd er weer voorspeld dat de Punt weg zou spoelen. Eén verschrikkelijke storm en het was uit met de pret, zeiden ze. En inderdaad, de Punt was smaller dan hij ooit geweest was. Een langwerpig stukje land in de vorm van een verschrompelde fallus die heel zielig van de noordelijke oever in de mond van de rivier hing. Hier en daar verdween de oude weg in zee. Tussen de zeedistels en de duindoorn door was een nieuw pad in het zand uitgesleten. Helemaal aan het uiteinde, bij de pier en de huizen van de reddingsbrigade, was de Punt wat breder. De huizen zagen er hypermodern uit – allemaal hetzelfde, alsof ze uit hetzelfde bouwpakket kwamen. Dan konden de mensen ze tenminste makkelijk achterlaten als die enorme storm eindelijk toesloeg, dacht Emma. Alleen de huizen waarin de stuurlieden woonden, zagen er stevig uit.

Ze parkeerde tegenover de huizen, naast de keet waar ze koffie en gefrituurde snacks verkochten aan vogelaars en vissers. Matthew was inmiddels wakker, en de auto stond nog niet stil of hij begon te dreinen. Ze haalde hem naar voren en gaf hem ter plekke de borst, terwijl ze zelf uitkeek over het water. Hoewel er niemand was die haar kon zien, sloeg ze haar jas om hen beiden heen. Ze hield er niet van zichzelf tentoon te stellen. Wendy, die beweerde dat ze absoluut geen kinderwens had, mocht het dan wel geweldig vinden om te zien hoe ze Matthew de borst gaf, maar vandaag had Emma geen zin in publiek. Nu even niet. James zei dat de baby even regelmatig was als het tij, en hij had gelijk. Haar leven bestond uit zes cycli van vier uur. Ze begon er zo langzamerhand aan te wennen.

Matthew lag rustig te drinken, dus stond ze zichzelf toe een beetje weg te dromen. Zo tijdens het wachten droomde ze meestal van Dan Greenwood. Het waren geen wilde fantasieën. Zij liep ’s nachts de pottenbakkerij binnen, waar hij haar kuste en aanraakte. Daar hield het wel zo’n beetje mee op. Over seks droomde ze maar weinig. Haar fantasietjes waren die van een onvolwassen tiener, troostrijk en onschuldig. Het soort fantasietjes dat ze waarschijnlijk had gehad toen ze vijftien was, voordat Abigail stierf. Ze hield zichzelf voor dat ze moest ophouden met fantaseren. Ze was volwassen nu, en zo moest ze zich ook gedragen. Maar het was moeilijker om ermee op te houden dan ze had gedacht.

Terwijl ze haar trui naar beneden trok, kwamen er twee tienerjochies uit een van de huizen gerend. Ze begonnen een bal tegen de zeewering te trappen. Emma tilde Matthew op, stapte uit de auto en keek naar de rivier. Het rook er naar modder en zeewier, vermengd met de geur van gebakken bacon en frituurvet die uit de snackbar kwam.

De snackbar was een relatief nieuwe aanwinst van de Punt. Vroeger stond er een ijscoman, maar alleen in het weekend en op mooie dagen. Bij de gedachte aan die ijscoman herinnerde Emma zich ineens dat ze hier voor het eerst Abigail had ontmoet. Hoe lang had ze al niet meer aan die ontmoeting gedacht? Een jaar of tien? Zelfs toen ze Caroline Fletcher had verteld hoe ze Abigail had leren kennen, had die eerste ontmoeting geen deel uitgemaakt van het verhaal. Misschien had hij destijds geen indruk op haar gemaakt. Nu flitste hij ineens door haar gedachten, even fel als het zonlicht dat ze eerder die dag in een plas weerspiegeld had gezien. Ze dacht: zo moet het voelen om oud te zijn. Zo herinneren oude mensen zich hun jeugd.

 

Het was juni, en ze woonden een week in Springhead House. Robert geloofde nog altijd heilig in zijn nieuwe lotsbestemming en stond positief tegenover het huis, zijn werk en het leven op het platteland. ‘Een schone lei,’ zei hij telkens weer. ‘Wat een geluk dat we opnieuw mogen beginnen.’ Wat Emma betrof was er van geluk geen sprake. Ze voelde zich ontworteld. Letterlijk. Alsof iemand haar uit haar pot aangestampte aarde had getrokken en haar achteloos ergens neergesmeten had, zodat ze in haar eentje kon liggen wegrotten. Ze had geprobeerd om het er met Christopher over te hebben, maar die had alleen zijn schouders opgehaald. ‘Niks aan te doen,’ had hij gezegd. ‘Ze gaan echt niet meer terug. Daar is het nu te laat voor. We kunnen er maar beter het beste van maken.’ Dat had ze zo’n akelig volwassen reactie gevonden dat ze Christopher bijna als verrader had beschouwd.

Robert was daarentegen dolenthousiast over hun nieuwe onderkomen, zozeer dat ze er allemaal moe van werden. Die zaterdag, toen al hun spullen nog in dozen zaten en Mary duidelijk doodop was, stond hij erop dat ze naar buiten gingen om hun nieuwe omgeving te verkennen. Misschien was zijn enthousiasme aanstekelijk; misschien hadden ze gewoon de fut niet om tegen te stribbelen. Hoe dan ook, ze gingen mee. Een fietstochtje, zei hij. Natuurlijk. Heerlijk fietsen, hier in dit vlakke land. En dus klom hij over de dozen in de garage heen om hun fietsen tevoorschijn te halen.

Achter elkaar reden ze achter Robert aan, die een te grote, korte kakibroek met fladderende pijpen en een T-shirt met een vis erop – het symbool van het christendom – droeg. Emma genoot van het fietsen, van het trappen en de geur van zout, zeewier en modder. Desondanks dacht ze voortdurend: ik hoop niet dat iemand van mijn nieuwe school me nu ziet. Niet zo, met mijn ouders en mijn broertje, de nerd. We zien eruit alsof we in een boek van Enid Blyton thuishoren.

Toen stonden ze ineens op de Punt, waar Robert waarschijnlijk bewust op aangestuurd had, hoewel hij dat niet met zoveel woorden had gezegd. Ineens voelde het alsof ze over de zee fietsten, met aan weerszijden water en overal meeuwen die om hen heen vlogen. Bij de ijscoman stopten ze. Ze gooiden hun fietsen op de grond en lieten zich op het gras vallen. Robert ging ijsjes kopen. Christopher ging op zijn buik liggen en zette zijn handen over een lieveheersbeestje heen. Zo ving hij altijd insecten. Door het gat tussen zijn duimen en zijn wijsvingers keek hij naar zijn vangst. Toen hoorden ze het gebrul van een motor. Christopher kwam overeind en het lieveheersbeestje vloog weg.

Toen Robert terugkwam met de ijsjes mompelde hij iets over asociale stadslui en wierp een chagrijnige blik op degene die het gewaagd had zijn ideale familie-uitje te verstoren met zoveel herrie. Het was een glanzende, zwarte auto, een cabrio met de kap naar beneden, die precies naast hen stopte. Zelfs toen de motor was afgezet ging de muziek (Emma had geen idee wat het was geweest) door. Naast de chauffeur zat Abigail Mantel, wier rode haar helemaal verwaaid was. Aanvankelijk dacht Emma dat de chauffeur haar vriendje was. Abigail leek veel ouder dan zijzelf. Eén blik op haar volstond om te zien dat ze het soort meisje was waarin mannen met snelle auto’s geïnteresseerd zouden zijn.

Abigail stapte uit. Ze droeg een spijkerrok met een split aan de zijkant en een strak, rood hemdje. Ze gingen ervan uit dat ze een ijsje ging kopen en deden hun best haar niet aan te staren, hoewel Christopher daar niet al te goed in slaagde. Dat verbaasde Emma. Voorzover ze wist had hij nog nooit aandacht aan meisjes besteed. Tot ieders verrassing kwam Abigail echter op hen af. Naast Emma ging ze op het gras zitten. Christophers mond hing een beetje open, maar hij zat zo ver weg dat Emma hem geen trap kon geven.

‘Hoi,’ zei Abigail. Ze had een wat lijzige stem, maar klonk niet onaardig. ‘Ben jij niet het nieuwe meisje? Ik heb je in de bus gezien. Ik dacht dat jij het was, dus vroeg ik aan papa of hij even wilde stoppen.’

Emma haatte de schoolbus. Hij zat vol lawaaiige scholieren, en niemand had ooit de moeite genomen zich even voor te stellen. Elke ochtend weer deed ze haar best om een hoekje te kunnen bemachtigen vanwaar ze uit het raam kon staren. Abigail had ze nooit opgemerkt.

‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Nu je het zegt. Hoi.’

 

Was Keith ook uitgestapt om zich bij hen te voegen? Hoezeer ze ook nadacht, Emma kon zich geen beeld vormen van Keith die naast hen op het gras zat. Ook kon ze in haar hoofd zijn stem niet horen. Wat ze wel zeker wist was dat Robert met Abigail had gesproken. Ze hadden een lang gesprek gevoerd en hij was onder de indruk geweest van haar beleefdheid. Eerst had hij gevraagd hoe ze heette, en vervolgens had hij het hele gezin aan haar voorgesteld. Zij had verteld waar ze woonde en wat voor vakkenpakket ze had op school. Toen ze uiteindelijk terugliep naar de auto, had hij gezegd: ‘Lijkt me een aardige meid, Em. Ik zei toch dat het best mee zou vallen om hier vriendinnen te krijgen?’

Mary had geen woord gezegd. Het leek wel alsof ze bevroren was, alsof ze haar adem inhield. Misschien had zij meer twijfels dan Robert gehad over het welkom dat hun op het platteland ten deel zou vallen.

Blijkbaar was Robert die ontmoeting met Abigail op de Punt ook vergeten, als hij tegen zijn baas had gezegd dat er niets ongepasts was aan zijn werk met Jeanie Long. Van belangenverstrengeling was geen sprake, had hij gezegd, want Abigail Mantel had hij nooit gekend. Hij had haar zelfs nooit ontmoet. Nou, waarschijnlijk telde zo’n vluchtige ontmoeting inderdaad niet mee, dacht Emma.

Wendy, die altijd perfect opgemaakt en gekleed op haar werk verscheen en ervoor zorgde dat alles op de sloep tot in de puntjes verzorgd was, woonde in een superrommelig huis. Emma vond het geweldig, die chaos in dat witgeverfde huisje. Misschien was ze daarom zo op de stuurvrouw gesteld. Ze hadden weinig gemeen, maar in dit huis vol volle prullenbakken en uitpuilende wasmanden voelde ze zich vrij, en tegelijkertijd misschien ook een tikje superieur. Ze benijdde Wendy’s zelfvertrouwen. Ze moest wel barsten van het zelfvertrouwen als ze het aandurfde om mensen te ontvangen in een huis waar de vuile vaat gewoon op het aanrecht stond, waar de plastic bakjes van de afhaalchinees van de vorige avond nog gewoon op tafel stonden en het ondergoed, net gewassen maar nog een beetje vuil, gewoon over de verwarming hing. Maar hoezeer ze Wendy ook benijdde, ze dacht toch dat zijzelf een beter mens was omdat haar huis meer aan kant was. Ze was trots op haar schone ramen, haar gewassen gordijnen en vlekkeloze theedoeken.

‘Ik denk niet dat Wendy het ooit zou redden met een baby,’ had ze ooit eens tegen James gezegd. Ze had meteen gehoord hoe zelfvoldaan het klonk.

Wendy had net een twaalfuursdienst achter de rug, maar Emma wist dat ze gewoon op zou zijn. Het leek wel alsof Wendy geen slaap nodig had. De sigaretten en de cafeïne hielden haar op de been, zei ze. Nu stond ze met een sigaret in haar mondhoek met twee handen de stekker van het strijkijzer opnieuw te bedraden. Ondanks de rommel was ze altijd wel met iets bezig. Toen Emma de baby binnendroeg, maakte ze haar sigaret uit en deed ze een raam open. Toch bleef het in de kamer naar rook ruiken, en naar iets anders, iets onaangenaams wat Emma niet helemaal thuis kon brengen. Rottende groente misschien, of zure melk. Het leek uit de provisiekast te komen. Wendy leek het niet te merken. Ze haalde haar gereedschapstas van de keukenstoel zodat Emma kon gaan zitten.

‘Heb je het al gehoord van Michaels dochter?’ Dat was het eerste wat ze vroeg, terwijl ze met haar rug naar Emma kokend water op de oploskoffie schonk. Toen draaide ze zich om om Emma’s reactie te peilen en samen geschokt te zijn. Waarschijnlijk heeft het hele dorp het erover, dacht Emma. Ze vinden het spannend, en omdat het zich in hun dorp afspeelt, voelen ze zich alsof ze er zelf bij betrokken zijn. Alsof ze meespelen in een dramaserie.

‘Ja,’ zei Emma. ‘Ik zag het op de tv.’ Toen zei ze, bij wijze van cadeautje – de chocola en wijn die je mee zou nemen naar een etentje – : ‘Michael was gisteren in de kerk.’

‘Echt waar? Ik kan niet zeggen dat ik hem een erg aangename vent vond, maar van zoiets krijg je toch wel een brok in je keel.’

‘Hij ging voor het einde weg,’ zei Emma. ‘Ik denk niet dat hij de mensen na afloop van de dienst onder ogen durfde te komen.’ Over het incident waarbij hij wijn naar haar vader had gespuugd zei ze maar niets.

‘Besef je wat dit inhoudt?’ Wendy leunde naar voren. Haar uniform had ze uitgetrokken; in plaats daarvan droeg ze een spijkerbroek en een wijde, met de hand gebreide trui. Haar ogen straalden, zowel van vermoeidheid als van iets anders. Emma vroeg zich af waar ze aan dacht, waar ze allemaal mee bezig was. Was het wanhoop? Opgewektheid? Wendy zat niet altijd in haar eentje thuis. Ze had vrienden, en vriendjes. Soms trokken die even bij haar in, maar dat was meestal snel weer over. Wendy had altijd gezegd dat het haar niks kon schelen, en tot nu toe had Emma haar altijd geloofd.

‘Nou? Wat houdt het in?’ vroeg ze beleefd.

‘Dat de moordenaar nog steeds vrij rondloopt, natuurlijk,’ zei Wendy. ‘En het kan bijna niet anders of het is iemand die we kennen. Denk je ook niet dat de politie tien jaar geleden gevraagd heeft of er ook iemand een vreemde in het dorp had gezien? Die zou toch wel opgevallen zijn? Er komen maar weinig dagjesmensen hier in november. En als je op jonge meisjes valt, dan ga je niet aan de rand van een akker wachten tot er een langskomt. Trouwens, ze was niet verkracht, hè?’

Ineens hield ze op met praten. Ze sloeg haar hand voor haar mond, zo theatraal dat het niet zo gemeend overkwam.

‘Sorry. Jij was bevriend met haar. Helemaal vergeten.’

‘Nee,’ zei Emma. ‘Ze was niet verkracht.’ Over haar kop koffie heen keek ze Wendy aan. ‘Woonde je destijds in de buurt?’ Wendy moest in de dertig zijn. Waarschijnlijk was ze destijds even oud geweest als Emma nu.

‘Ja, in Elvet. In een van de gemeentewoningen. Met een lul van een vent. Het gebeurde net voor de scheiding, net voordat ik op het water ging werken.’

‘Kende je Jeanie Long?’

‘Ik zat met haar op school. We gingen niet veel met elkaar om. Ze was niet echt mijn type.’ Ze wierp Emma een felle blik toe. ‘Pas goed op, wil ik maar zeggen. Neem geen risico. Eerlijk gezegd sta ik versteld dat James je zomaar in je eentje op stap laat gaan met de kleine.’

‘Hij ligt in bed en weet van niks.’ Ze keek op haar horloge. Het was bijna vier uur en het werd al donker buiten. ‘Misschien moeten we maar weer eens op huis aan gaan.’

‘Oké,’ zei Wendy. ‘Ga maar snel, voordat het helemaal donker is. En voorzichtig, hè?’

Emma merkte echter dat ze haar eigen deur niet vergrendelde toen ze weer buiten stonden. Ze stak haar sigaret weer aan en ging verder met het strijkijzer, alsof ze instinctief aanvoelde dat zij in elk geval niet in gevaar verkeerde.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml